De financiële cijfers en beleidsruimte van lokale besturen
De meerjarenplannen voor 2026 - 2031 zijn volop in opmaak. Het ideale moment om de afgelopen legislatuur onder de loep te nemen en de financiële beleidsruimte in kaart te brengen. We navigeren door de financiële landschappen van gemeenten en provincies aan de hand van een onderzoek van Belfius Research onder leiding van Anne-Leen Erauw, senior analyst public finance (Belfius).
Grillig verloop tijdens de voorbije planperiode
De exploitatie-uitgaven en -ontvangsten van Vlaamse gemeenten en OCMW’s kenden tussen 2019 en 2025 een grillig verloop.
Door de coronacrisis daalden volgens de jaarrekening in 2020 zowel de ontvangsten (van 13,3 miljard euro naar 12,9 miljard euro) als de uitgaven (van 11,5 miljard euro naar 11 miljard euro) , maar er volgde al snel herstel in 2021. Vanaf 2022 is er een duidelijke en forse stijging zichtbaar, vooral door energieprijzen en inflatie. In 2023 pieken de ontvangsten met 16,1 miljard euro door bijkomende middelen, zoals de APB (aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting).
Vanaf 2024 zijn de uitgaven (14,8 miljard euro) bijna even hoog volgens het meerjarenplan als de ontvangsten (15,7 miljard euro), wat erop wijst dat de financiële ruimte voor lokale besturen krapper wordt. In 2025 blijven de uitgaven gelijk maar stijgen de ontvangsten naar 16 miljard euro.
Kortom, na een dip tijdens de coronajaren volgde een sterke groei, maar met een toenemende druk op de budgetten door hogere uitgaven.
Financiële beleidsruimte (1)
De berekening van de autofinancieringsmarge (AFM)
De autofinancieringsmarge (AFM) is het verschil tussen het exploitatiesaldo (het verschil tussen de ontvangsten en uitgaven uit de exploitatie) en de netto periodieke aflossingen. Ze geeft weer of de financiën van het bestuur op een structurele manier in evenwicht zijn. Ze duidt aan of het bestuur zijn netto lasten uit kapitaalsaflossingen van leningen en leasings kan dragen met het overschot uit de gewone werking (het saldo van de exploitatie-ontvangsten en -uitgaven).
We nemen hiervoor de jaarrekening van 2023 van gemeenten en OCMW's erbij. De exploitatie-ontvangsten bedragen afgerond 16,1 miljard euro en de exploitatie-uitgaven bedragen afgerond 13,4 miljard euro. Het exploitatiesaldo laat een positief bedrag van 2,6 miljard euro zien. Trek daar de aflossingen van leningen van 0,7 miljard euro van af en dit leidt uiteindelijk tot een autofinancieringsmarge (AFM) van 1.953 miljoen euro. Dat is het beste resultaat sinds de invoering van de beleids- en beheerscyclus (BBC) in 2014. In hun jaarrekeningen tonen de gemeenten en OCMW’s telkens opnieuw dat ze de crisissen goed doorstaan hebben.
De extra marge (AFM) biedt gemeenten en OCMW's beleidsruimte om verschillende strategische acties te ondernemen. Deze extra financiële marge kan gebruikt worden om beleid uit te voeren, om nieuwe initiatieven te nemen en laat ruimte om te investeren en bijkomende leningen af te lossen. Dit zorgt voor meer flexibiliteit in de uitvoering van projecten en het beheer van de financiële gezondheid op lange termijn. Een mooi uitgangspunt bij de opmaak van een meerjarenplan.
De gebudgetteerde AFM versus de realiteit
In realiteit blijkt de autofinancieringsmarge (AFM) in de jaren 2020 - 2025 telkens hoger te zijn dan wat het meerjarenplan voorop stelde. De AFM is dus in de meeste jaren hoger dan begroot, wat wijst op een betere financiële positie dan oorspronkelijk voorzien. Vooral in 2023 was het verschil opvallend groot, waarbij de werkelijke AFM met 1.953 miljoen euro veel hoger uitviel dan de verwachte 201 miljoen euro. Dit is te verklaren door wat hierboven al werd vermeld over extra-APB en inflatie.
Wanneer we de afgelopen twee meerjarenplannen naast elkaar leggen zien we dat de werkelijke autofinancieringsmarge (AFM) elk jaar sinds 2014 telkens hoger is dan de gebudgetteerde AFM. Vooral in 2015 en 2023 was het verschil groot. Het resultaat van 2024 en 2025 valt nog af te wachten.
De AFM ten opzichte van de exploitatie-ontvangsten
Om de grootte van de AFM te kunnen vergelijken, wordt de autofinancieringsmarge (AFM) weergegeven als percentage van de exploitatie-ontvangsten voor 300 gemeenten. Het gemiddelde AFM-percentage ligt in de jaarrekening van 2022 op 5,3%, met een gemiddeld bedrag van 2,5 miljoen euro per gemeente. De grafiek laat een brede spreiding zien, waarbij sommige gemeenten een veel hogere AFM hebben dan het gemiddelde, terwijl andere gemeenten een lagere waarde vertonen. Het is belangrijk op te merken dat de AFM negatief mag zijn gedurende de planperiode.
Hetzelfde bekijken we voor de jaarrekening van 2023. Het gemiddelde AFM-percentage is gestegen naar 12,2%, met een gemiddeld bedrag van 6,5 miljoen euro per gemeente. Net als in 2022 zien we een brede spreiding, waarbij sommige gemeenten een aanzienlijk hogere AFM hebben dan het gemiddelde, terwijl andere lager liggen. Het percentage van 12,2% toont een aanzienlijke verbetering in vergelijking met het vorige jaar.
Financiële beleidsruimte en negatieve AFM?
Het aantal besturen met een negatieve autofinancieringsmarge (AFM) ligt volgens de jaarrekeningen veel lager dan wat werd verwacht in de meerjarenplannen. De pieken bevinden zich in 2014, 2018, 2021 en 2022. Opmerkelijk is dat er in 2023 toch nog één bestuur een negatieve AFM heeft in vergelijking met de verwachte 59 besturen.
De kaart toont de Belfius-typologie van de Belgische gemeenten, met verschillende categorieën die worden aangeduid door kleurcodes:
- Economische aantrekking (lichtblauw): Deze gemeenten zijn waarschijnlijk economisch dynamisch, met een hoge mate van werkgelegenheid en economische activiteit. Ze liggen vaak in regio's met een sterke industriële of commerciële focus.
- Kustgemeenten (donkerblauw): Dit zijn de gemeenten gelegen langs de Belgische kust, die vaak toeristisch zijn ingesteld en ook afhankelijk zijn van het toerisme voor hun economische activiteit.
- Landelijke gemeenten (groen): Dit type omvat voornamelijk plattelandsgebieden die minder dichtbevolkt zijn en zich meer richten op landbouw en andere landelijke activiteiten.
- Verstedelijkte gemeenten en steden (grijs): Dit type omvat de stedelijke gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid en een diversiteit aan economische, sociale en culturele voorzieningen.
- Woongemeenten (roze): Deze gemeenten worden gekarakteriseerd door een grotere focus op residentiële ontwikkeling.
Deze indeling helpt inzicht te geven in de economische en demografische structuur van de Belgische gemeenten, wat belangrijk is voor beleidsmakers om regionaal beleid te vormen.
Op diezelfde kaart worden er 59 gemeenten (rood) aangeduid met een gebudgetteerde negatieve AFM in het meerjarenplan van 2023. Dit wijst op een risicovollere financiële situatie voor die gemeenten in dat jaar. Maar zoals hierboven vermeld was er in de realiteit maar één gemeente met een negatieve AFM in vergelijking met de verwachte 59 gemeenten. Deze gemeenten halen bij het begroten wellicht alles uit de kast en nemen meer risico door geen overschot te voorzien. Dat creëert zichzelf bij de (gedeeltelijke) uitvoering van de plannen.
De AFM in de Vlaamse provincies
Wanneer de AFM in de meerjarenplannen van de Vlaamse provincies tussen 2019 en 2025 wordt bekeken in verhouding tot een exploitatie-ontvangstenbudget van 900 miljoen euro, dan zien we dat er in 2019 een overschot van 26 miljoen euro werd verwacht. Dit wordt gevolgd door een aanzienlijk verlies van 98 miljoen euro in 2020, een jaar waarin de provincies te maken hadden met een zware financiële achteruitgang als gevolg van de coronacrisis. De jaren daarna vertonen een gematigd herstel. In 2021 was er een licht positief resultaat van 7 miljoen euro, gevolgd door 5 miljoen euro in 2022. In 2023 was er een verlies van 16 miljoen euro, wellicht als gevolg van de Oekraïnecrisis, maar vanaf 2024 werd een positief resultaat van 3 miljoen euro verwacht. Het herstel wordt verder doorgezet in 2025, met een verwachte AFM van 34 miljoen euro.
Als we de AFM in de jaarlijkse financiële resultaten van de Vlaamse provincies tussen 2019 en 2023 ertegenover zetten, uitgedrukt in miljoenen euro’s en in percentage van het exploitatie-ontvangstenbudget dan was er in 2019 er een aanzienlijk positief resultaat van 142 miljoen euro, wat overeenkomt met 17,3% van het budget. In 2020 daalde het resultaat drastisch tot slechts 5 miljoen euro, wat slechts 0,6% van het budget vertegenwoordigde. De daaropvolgende jaren lieten een herstel zien: 94 miljoen euro in 2021 (11,9%), 104 miljoen euro in 2022 (12,3%), en 146 miljoen euro in 2023, goed voor 15,8% van het budget. De trend laat een fluctuatie zien van een hoog positief resultaat, gevolgd door een dip in 2020, met een geleidelijke terugkeer naar positieve resultaten in de latere jaren.
Financiële beleidsruimte (2)
De reserves
Hier wordt het liquiditeitenbudget in 2023 van de Vlaamse gemeenten en OCMW's weergegeven, met uitgaven en ontvangsten als twee hoofdcomponenten. De uitgaven, die onderverdeeld zijn in exploitatie, financiering en investeringen, bevinden zich in de range van 15 tot 20 miljard euro. De ontvangsten uit exploitatie, financiering, investeringen en het gecumuleerd resultaat van het vorig boekjaar, liggen iets boven de uitgaven, met een totaal van iets meer 20 miljard euro. De cijfers tonen een positieve balans tussen de ontvangsten en uitgaven.
Het liquiditeitenbudget wordt hier verder onder de loep genomen. Aan de ontvangstenkant zien we een positief exploitatiesaldo van 2,6 miljard euro, investeringssubsidies en verkopen van 0,6 miljard euro, nieuwe leningen van 1,1 miljard euro en een gecumuleerd resultaat van het vorige boekjaar van 3,4 miljard euro. De uitgaven omvatten investeringsuitgaven en -subsidies van 2,9 miljard euro, 1 miljard euro wordt toegewezen aan aflossingen van leningen en andere. Dit maakt dat er een beschikbaar budgettair resultaat (BBR) is van 3,6 miljard euro.
Het BBR is een korte termijn evenwichtsvoorwaarde en moet jaarlijks groter zijn dan nul voor gemeente en OCMW samen. De norm houdt in dat het bestuur op het einde van het jaar meer budgettaire middelen overhoudt dan het plant uit te geven volgens het meerjarenplan of heeft uitgegeven volgens de jaarrekening.
De grafiek toont de relatie tussen de AFM en het BBR als percentages van de exploitatieontvangsten voor de jaarrekening van 2023. De horizontale as geeft het BBR weer en de verticale as de AFM.
Bij een laag BBR kan er een lening worden aangegaan als het AFM dit toelaat. Dit is een belangrijke factor voor gemeenten die worstelen met hun financiële situatie en op leningen vertrouwen om de financiering van hun projecten of activiteiten te waarborgen.
We zien dat de grootste groep zich bevindt tussen een BBR tussen 0% en 75% en een AFM tussen 0% en 20%.
De grafiek toont de evolutie van de langlopende schulden van de gemeenten en OCMW's (zonder AGB’s) tussen 2014 en 2023. In 2014 was de totale schuld van de gemeenten 8.903 miljoen euro, waarna er een daling volgt, met het laagste punt van 6.762 miljoen euro in 2021. Na 2021 is er een stijging te zien naar 7.049 miljoen euro in 2023. De daling van de schulden in de eerste jaren wordt gevolgd door een geleidelijke stijging in de laatste jaren, wat wijst op een trend van lichtjes oplopende schulden.
Wanneer dit wordt bekeken voor de provincies (zonder APB’s) dan zien we een vergelijkbare daling tussen 2019 en 2021 naar 268 miljoen euro, een toename in 2022 naar 306 miljoen euro, maar ook weer een daling in 2023 naar 272 miljoen euro. Omdat het hier slechts over 5 besturen gaat, is de trend volatieler.
Het meerjarenplan 2026 - 2031
De twee vragen voor het meerjarenplan (MJP) 2026 - 2031 die centraal staan zijn:
- Beleidsmarge behouden en/of gebruiken? Besturen maken de afweging tussen het behoud van beleidsmarge voor toekomstige flexibiliteit of het inzetten van deze marge voor huidige beleidsdoelen.
- Impact federale maatregelen? Er wordt nagedacht over hoe de federale maatregelen de lokale beleidsplannen kunnen beïnvloeden en hoe deze impact het MJP kan sturen.
Deze vragen richten zich op de voorbereiding en strategische keuzes voor het komende meerjarenplan.
Belfius-enquête: budgettaire prioriteiten
Belfius nam in juni 2024 een enquête af bij lokale besturen en deze toont de budgettaire prioriteiten voor lokale besturen om het evenwicht in hun begrotingen te behouden de komende jaren. De grootste prioriteit voor 39% van de respondenten is het beheersen van de personeelskosten, gevolgd door het beheersen van investeringsprojecten, genoemd door 33% van de respondenten. Het verminderen van de werkingsuitgaven wordt door 16% als een belangrijke prioriteit gezien, terwijl het aanpassen van belastingtarieven of het invoeren van nieuwe lokale belastingen door slechts 8% wordt genoemd. Andere prioriteiten vormen 4% van de antwoorden. Dit geeft een duidelijk beeld van waar lokale besturen (voor de lokale verkiezingen en het volgende meerjarenplan) de meeste focus leggen in hun financiële planning.
Belastingtarieven
Wanneer we de belastingtarieven voor de APB in 2022 erbij nemen dan zien we een gemiddeld tarief van 7,18%, en gemiddeld levert 1% APB ongeveer 1 miljoen euro op voor de gemeenten. De tarieven voor 2023 en volgende jaren zijn nagenoeg ongewijzigd. Omdat de opbrengst van 2023 vertekend is door de extra-APB-ontvangst, bekijken we hier die van 2022.
De grafiek toont een sterk uiteenlopende verdeling, waarbij sommige gemeenten aanzienlijk meer opbrengsten noteren dan andere. De grafiek laat een aantal uitschieters zien, waarbij grotere steden zoals Antwerpen, Gent, Brugge, Leuven en Mechelen zijn uitgesloten van de weergave om de resultaten van andere gemeenten beter zichtbaar te maken. Dit benadrukt dat de opbrengst van 1% APB sterk kan variëren afhankelijk van de grootte en het belastingtarief van de gemeente.
De Vlaamse overheid heft een belasting op het kadastraal inkomen (netto normale huurwaarde) van een onroerend goed (ook gekend als onroerende voorheffing). De provincie en de gemeente kunnen op deze onroerende voorheffing een bijkomende belasting heffen. Dit heet 'opcentiemen op de onroerende voorheffing'.
De gegevens tonen de variatie in de waarde van 100 opcentiemen (opc.) per gemeente in de jaarrekening van 2022. Het gemiddelde tarief is 897 opcentiemen. Gemiddeld levert 100 opcentiemen ongeveer 1 miljoen euro op. De grafiek laat een sterk uiteenlopende verdeling zien, waarbij sommige gemeenten veel meer opbrengen dan andere. De uitschieters, zoals Antwerpen, Gent en Leuven, zijn niet opgenomen in de grafiek om de andere gemeenten beter zichtbaar te maken. Dit benadrukt dat de opbrengst van 100 opcentiemen sterk afhankelijk is van de gemeente en haar belastingtarief.
Het aanpassen van belastingtarieven of het invoeren van nieuwe lokale belastingen mag dus niet uit het oog verloren worden. Opmerkelijk dat dit slechts door 8% genoemd wordt als belangrijkste budgettaire prioriteit.
Impact van federale maatregelen
Om in te schatten hoe belangrijk de impact van de federale maatregelen op de exploitatie-ontvangsten kan worden voor het AMJP (Aangepast Meerjarenplan) dan zien we dat grootste bijdrage in de exploitatie-ontvangsten komt van de belastingontvangsten, met 6,7 miljard euro (43%), waaronder 3 miljard euro van de OOV (Opcentiemen op Onroerende Voorheffing) en 2,6 miljard euro van de APB (Aanvullende Personenbelasting).
De vraag die hierbij naar boven komt: Wat is mogelijk de impact van de fiscale hervorming?
De fiscale hervorming zou geleidelijk in werking treden, met in een eerste fase de afschaffing of vermindering van bepaalde fiscale aftrekmechanismen (zoals voor alimentatie of interesten op een tweede verblijf). Dat moet de belastinggrondslag tijdelijk licht verbeteren.
In een tweede fase volgt echter een verhoging van de belastingvrije som en de afschaffing van de speciale bijdrage voor de sociale zekerheid, wat leidt tot een aanzienlijkere daling van de federale belasting. Door de vertraging tussen aangifte en inning zullen de gemeenten de impact hiervan pas aan het einde van de bestuursperiode (in 2029-2030) voelen.
Volgens de schattingen van de Vlaamse vereniging van Steden en Gemeenten zou de netto-impact op kruissnelheid ongeveer 4 tot 6% van de APB-ontvangsten van de Vlaamse gemeenten bedragen (een verlies van bijna 200 miljoen euro). Om dat verlies te compenseren, kunnen gemeenten geneigd zijn om het tarief van hun aanvullende belasting op de personenbelasting te verhogen. Dat gebeurde ook al bij vorige fiscale hervormingen.
Wanneer we hetzelfde bekijken voor de uitgaven dan zien we dat binnen de totale exploitatie-uitgaven:
- Personeelskosten de grootste uitgave zijn, met 7 miljard euro (48%), waarvan 2,3 miljard euro voor vastbenoemden en 4,2 miljard euro voor contractanten. Tegelijk een verklaring waarom dit uit de Belfius-enquête kwam als belangrijkste budgettaire prioriteit.
- Goederen en diensten maken 3,3 miljard euro uit (22%).
- Toegestane werkingssubsidies zijn goed voor 3,1 miljard euro (21%), met 1,3 miljard euro voor politiezones en 0,4 miljard euro voor hulpverleningszones.
- Individuele hulpverlening bedraagt 0,9 miljard euro (6%).
- Financiële uitgaven (zoals rentelasten) zijn 0,5 miljard euro.
De twee vragen die hierbij naar boven komen:
Wat is mogelijk de impact van de beperking in de tijd van de werkloosheidsuitkeringen?
Bij de start van deze nieuwe bestuursperiode is de belangrijkste nieuwe uitdaging voor OCMW’s de impact van de maatregelen die de nieuwe federale regering (Arizona) voorziet door werkloosheidsuitkeringen in de tijd te beperken. Personen die daardoor uit het systeem vallen, kunnen aankloppen bij het OCMW van hun gemeente voor een leefloon.
Bijgevolg zullen de uitgaven voor het leefloon, die gedeeltelijk ten laste zijn van de OCMW’s, onvermijdelijk stijgen. Ook zullen OCMW’s meer personeel moeten inzetten om de (tijdelijke?) toenemende werkdruk op te vangen die de instroom van nieuwe begunstigden met zich meebrengt.
Onderzoek van Belfius Research schat een mogelijke meerkost van 135 miljoen euro in 2026 (+20%).
De hervorming van de werkloosheidsuitkeringen wordt trapsgewijs doorgevoerd vanaf 2026.
Volgens een schatting van Belfius Research, gebaseerd op verschillende scenario’s, kan de financiële impact voor de gemeente (OCMW) fors oplopen.
We gaan uit van de werkelijke lasten die de gemeente draagt, dus niet het deel dat door federaal wordt terugbetaald.
- In het basisscenario veronderstellen we dat 30% van de werklozen die hun uitkering verliest doorstroomt naar het OCMW. Dit zorgt voor een extra uitgave (kosten van leefloon gedragen door de gemeente en extra personeelskosten) van 135 miljoen euro voor de Vlaamse OCMW’s. Dat komt neer op een meeruitgave voor de gemeente van ongeveer 20%.
- In een zwaarder scenario, waarbij er 45% doorstromen naar het OCMW, stijgt het extra bedrag zelfs tot 203 miljoen euro (+30%).
De gemeenten en OCMW’s rekenen dan ook op een federale tegemoetkoming. Het regeerakkoord voorziet namelijk dat ‘de impact van de tijdsbeperking van werkloosheidsuitkeringen op een extra instroom van begunstigden van het leefloon voor de OCMW’s wordt gecompenseerd door een verhoging van de financiering van het leefloon door de federale overheid’. De concrete modaliteiten moeten echter nog worden meegedeeld en de vraag of de operatie budgettair neutraal zal zijn voor de lokale besturen blijft open.
De personeelsuitgaven, zonder onderwijzend personeel, worden verder onder de loep genomen voor de periode 2020 - 2025. Dit zijn de verschillende categorieën:
1. Niet-vastbenoemd personeel: vormt de grootste component van de personeelsuitgaven en gaat in stijgende lijn
2. Vastbenoemd personeel: de personeelskosten bestaan uit:
- Bezoldigingen: blijven stabiel
- De werkgeversbijdrage
- Responsabiliseringsbijdrage: stijgt elk jaar
3. Politiek personeel en alle andere personeelskosten: vormen een kleiner percentage van de totale uitgaven.
Wat is mogelijk de impact van de steeds zwaardere pensioenkosten voor het vastbenoemd personeel?
In 2025 steeg het basistarief tot 45% (tegenover 41,5% bij de oprichting van het fonds), terwijl de responsabiliseringsbijdrage is vastgesteld op 75,5% (aanvankelijk 50%). Tegen 2030 zou de responsabiliseringsbijdrage 86,5% bereiken. Die responsabiliseringscoëfficiënt wordt aangerekend wanneer de werkelijke pensioenlasten van een bestuur hoger liggen dan hun bijdragen.
Daardoor wordt de loonmassa voor vastbenoemde ambtenaren vanaf 2026 kleiner dan de pensioenlasten voor die groep gepensioneerden. De raming van de loonmassa komt in 2025 uit op 1.333 miljoen euro versus 981 miljoen euro aan pensioenlasten.
Volgens de laatste projecties van de Federale Pensioendienst (2024) zou de responsabiliseringsbijdrage (die boven op de verhoogde basisbijdragen komt) voor Vlaamse gemeenten en hun autonome gemeentebesturen (AGB) verdriedubbelen van 221 miljoen euro in 2023 tot 601 miljoen euro in 2030. Tel daar de OCMW’s bij en de responsabiliseringsbijdrage loopt op van 380 miljoen euro in 2023 tot 1 miljard euro in 2030. In het totaal zou deze planperiode alleen al 4,6 miljard euro naar de responsabiliseringsbijdrage gaan.
Wel helpt een Vlaamse financieringslijn sinds het begin van de vorige gemeentelijke bestuursperiode de Vlaamse lokale besturen om de responsabiliseringsbijdrage voor de periode 2020-2025 met 50% te verminderen. Die regionale tussenkomst wordt verlengd voor de lopende bestuursperiode.
Besluit
We kunnen hieruit twee besluiten definiëren.
1. Financiële gezondheid: De aanwezigheid van een buffer en reserves duidt op een goede financiële gezondheid bij de start van de legislatuur. De impact van federale maatregelen en de stevig oplopende pensioenkosten leggen echter druk op de marge. Dit maakt dat gemeentebesturen aan het begin van de planperiode beleidskeuzes zullen moeten scherp stellen en afwegingen maken.
2. Gebruik van de buffer: De buffer wordt ingezet om beleid te voeren. Lokale besturen evalueren elk jaar de cijfers en passen het meerjarenplan aan op basis van deze evaluaties. De benadering van de buffer verschilt tussen verschillende lokale besturen, afhankelijk van hun specifieke situatie en beleid.
Deze punten onderstrepen het belang van een goed beheer van de financiële middelen en de flexibiliteit van lokale besturen om in te spelen op veranderingen.